• Welkom

  • Nieuws

  • Rasbeschrijving

  • Oorsprong

    • Geschiedenis

    • Geschiedenis 2

  • fokkers

Rasbeschrijving

De Twentse Landgans is een vroegrijpe, bewegelijke, licht tot middelzwaar gebouwde, horizontaal gestelde gans van het landganstype. De ogen zijn bij beide kleurslagen lichtblauw. Zowel de poten als snavel zijn geeloranje waarbij de snavelnagel licht hoornkleurig is. De nauwelijks middellange hals wordt rechtop gedragen. De vleugelpunten elkaar raken op de stuit. De Twentse landgans komt voor in de kleurslagen wit en bont. Het overgrote deel van de Twentse landgans was vroeger wit, de weinig voorkomende bonte dieren hadden vaak alleen aftekening aan de kop, de rug en de flanken. Dit omdat het witte dons, geplukt van hals, borst en buik meer opleverde dan het donker gekleurde dons. Een belangrijk raskenmerk was de vroege leg. Twentse ganzen begonnen vaak in november, december te leggen. 

De Twentse landgans kent in tegenstelling tot vele andere ganzenrassen geen buik- en keelwamontwikkeling. Naast wamontwikkeling wordt als niet rastypisch aangemerkt een donker gekleurde snavelnagel, een donkere nek- en kopstreep bij bonte dieren of knobbelontwikkeling aan de aanzet van de bovensnavel. Dit duidt op rasvreemde invloeden. Een zwemmende Twentse landgans heeft een horizontaal tot zeer licht opgaande lichaamslijn. Een hooggedragen staartpartij duidt op knobbelgansinvloed. Deze dieren zijn vaak ook herkenbaar door de hoge roeptoon. De relatief kleine Twentse gent en gans van wegen respectievelijk 5 – 6 en 4 – 5 kg. Ter vergelijking weegt een Afrikaanse knobbelgent 9 kg, de Emdener gent 12 kg, de Pommerse gent 8 kg en de Toulouse gent 10 kg. Rasloze boerenganzen – waarvan de bontgetekende dieren vaak worden aangezien voor bonte Twentse Landganzen – wegen veelal tussen de 6 en 8 kg.