De ‘onnatuurlijke’ vroege leg
De nazomer van 2005 is de boeken in gegaan als bovengemiddeld warm. Van verschillende kanten werd gemeld dat Twentse landganzen in september weer waren gaan leggen. Of dit aan de temperatuur, of de van oudsher bekende eigenschap van de vroege leg (november tot en met maart) lag, is onduidelijk. De kenmerkende najaarsleg van de Twentse Landgans wordt in ieder geval genoemd in verschillende historische documenten. Overigens is de najaarsleg niet specifiek voorbehouden aan de Twentse Landgans. Van de oorspronkelijke Diepholzer gans is zelfs bekend dat deze in september begon met leggen. Dat nu de Twentse Landgans, als de Diepholzer gans – uit het nabij gelegen graafschap Diepholz – de najaarsleg kennen, blijkt een gemeenschappelijke reden te hebben.
Roggeteelt in Twente
Zowel Twente, als het Graafschap Diepholz, kennen overeenkomstige geografische omstandigheden. Arme zandgronden, moerassen en beekdalen die regelmatig overstroomden, stonden het houden van andere veesoorten – door het gebrek aan goed grasland – nauwelijks toe.
Alleen rogge bleek zich op de nukkige zandgronden te kunnen handhaven. Rogge werd, zowel in Twente als in Diepholz, onafgebroken geteeld. Waar een vierjarige vruchtwisseling normaliter het uitputten van de grond en het risico op ziekten moet voorkomen, werd op de arme zandgrond in Twente onafgebroken rogge verbouwd. Omdat er onvoldoende vee beschikbaar was om de met mest verijkte heideplaggen te gebruiken, zoals dit ondermeer in Drente en Salland gebruikelijk was, werden ‘morsen’ (plaggen) uit de talrijke beekdalen op de esgronden gebracht. Hierdoor wonnen de esgronden aan vruchtbaarheid, wat de onafgebroken teelt mogelijk maakte.
Daarnaast werd deze rogge in de herfst meervoudig ingezaaid met als resultaat een zeer goede uitstoeling op de vruchtbare akkers. Volgens goed Twents gebruik werd 8 dagen voor, of na St. Michael (29 september) de rogge gezaaid. Rond St. Jacobus[1] of Sunt Joapik (25 juli) werd de rogge traditiegetrouw gemaaid. Deze dichte inzaai was geenszins verspilling van kostbaar zaaigoed. De schaarse hooggelegen vruchtbare essen werden beschermd tegen winderosie, onkruid als kweek had minder kans om zich ten koste van de rogge te ontwikkelen en wellicht het belangrijkste argument; de uitlopende herfstrogge diende in de herfst en winter als veevoeding.
Flushing
In de natte wintermaanden was weidegrond schaars. Gebruikelijk was het daarom om het vee, vaak met de ganzen, zowel op de gemeenschappelijke weidegronden als de roggevelden te weiden. Bronnen beschrijven dat zodra het begon te vriezen, het vee op de roggeakkers werd gedreven en dat ondanks de begrazing door schapen en koeien, de rogge zich in het voorjaar uitstekend herstelde.
Dat goede weidegrond schaars was, blijkt uit het regelmatig voorkomende tussentijds zaaien van spurrie en het beweiden hiervan met schapen. Dit gebeurde direct na de roggeoogst en voor de inzaai van nieuwe rogge. Voorafgaand aan deze roggebeweiding werden de ganzen in de zomer, ter faveure van het andere vee, zonder of kort op het voer, bij huis of in de beekdalen gehouden. Na de roggeoogst werden de ganzen naar het stoppelland gedreven waar zij zich te goed deden aan de oogstverliezen.Opvolgend in de herfst werden de ganzen geweid op de eerder genoemde uitlopende roggevelden. Deze eiwitrijke roggespruiten voorzagen de ganzen van dusdanig veel eiwit, dat zij in de late herfst gestimuleerd werden tot het vroegtijdig leggen van eieren. Dit verschijnsel is ook bekend uit de schapenhouderij waar de schapen opeenvolgend eerst op een schrale en vervolgens rijke weide worden gezet. Dit principe, ook wel ‘flushing’ genoemd, leidt tot een gemiddeld hoger aantal lammeren. Dit kenmerk hebben ondermeer de Twentse ganzenhouders benut om in het vroege voorjaar jonge ganzen op de markt te brengen nadat het aanbod van herfstganzen was opgedroogd.Deze specifieke omstandigheden van de roggeteelt en de beweiding met vee, zijn beschreven in zowel Twentse[2] als Diepholzer bronnen[3]. In tegenstelling tot de gedachte dat de vroege leg een gefokte eigenschap betreft, is dit bij zowel de Twentse Landgans als de Diepholzer gans het gevolg van de specifieke roggeteelt. Door dit eeuwenlang toegepaste principe raakte de eigenschap van de vroege leg, ook van eenjarige ganzen, verankerd binnen de Twentse Landgans.